Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5640

Datum uitspraak2000-02-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/8788
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:67 Algemene wet bestuursrecht en 33a Vreemdelingenwet Reg.nr.: AWB 99/8788 VRWET Inzake: A wonende te B, eiser, gemachtigde mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. S.D.M. Michaël 1. ZITTING Datum: 24 februari 2000. Ter zitting zijn verschenen eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde. Zitting hebben: mr. M.J. van den Bergh, lid van de enkelvoudige kamer, mr. J. van der Pal, griffier. Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat op dinsdag 29 februari om 12.00 uur mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder 3. vermeld. 2. OVERWEGINGEN In geschil is de handhaving d.d. 4 december 1998 van de niet-inwilliging van de aanvraag van eiser om verlening van een vergunning tot verblijf. Eiser legt aan zijn aanvraag en het onderhavige beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf zonder beperkingen in het kader van de terugkeeroptie. Verweerder heeft in zijn beschikking ondermeer overwogen dat een afweging dient te worden gemaakt tussen de banden die eiser met Nederland heeft opgebouwd en de banden die eiser heeft met het land van herkomst. Bij afweging van deze belangen concludeert verweerder dat eiser niet zulke banden met Nederland heeft opgebouwd dat dit land voor hem moet worden aangemerkt als het meest aangewezen land. De aanvraag van eiser valt onder de zogenoemde terugkeeroptie en dient derhalve getoetst te worden aan hetgeen hierover in De Vreemdelingencirculaire in hoofdstuk B21/5 staat vermeld. Ingevolge de Vreemdelingencirculaire is de terugkeeroptie bedoeld voor twee groepen vreemdelingen: a. de vreemdeling die tussen zijn vierde en negentiende levensjaar ten minste tien jaren in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 9 of 10 Vw, en zijn aanvraag heeft gedaan vóór zijn drieëntwintigste levensjaar; b. de vreemdeling die voor zijn negentiende levensjaar ten minste vijf jaren in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 9 of 10 Vreemdelingenwet, en zijn aanvraag om wedertoelating doet vanwege zijn zodanige banden met Nederland dat dit voor betrokkene is aan te merken als meest aangewezen land. Eiser is geboren op [...] 1968 en was ten tijde van de beslissing op bezwaar derhalve 31 jaar. De rechtbank constateert dat eiser, gelet op het vorenstaande, valt onder de groep vreemdelingen zoals vermeld onder categorie b. Er dient derhalve een afweging te worden gemaakt tussen de banden die eiser met Nederland heeft opgebouwd en de banden die eiser heeft met het land van herkomst. Ingevolge Hoofdstuk B21/5.3.1. van de Vreemdelingencirculaire dienen de volgende belangen te worden meegewogen: a. reden van remigratie; b. duur van het verblijf; c schoolopleiding; d. opgedane werkervaring; e. kennis van de Nederlandse taal. Het hierboven weergegeven beleid kan de rechterlijke toets doorstaan. Na afweging van voornoemde criteria is de rechtbank van oordeel dat geconcludeerd dient te worden dat eiser, niettegenstaande het feit dat zijn kennis van de Nederlandse taal uitstekend is, niet zodanige banden met Nederland heeft opgebouwd dat dit voor hem moet worden aangemerkt als het meest aangewezen land. De rechtbank overweegt in dit verband onder meer dat eiser in Nederland is geboren en op vijftienjarige leeftijd met zijn vader (weduwnaar) naar Turkije is vertrokken. Aldaar heeft eiser veertien jaar verbleven, waarvan hij twaalf jaar heeft gewerkt. Niet is gebleken dat eiser (grote) aanpassingsproblemen in Turkije heeft ondervonden en dat de integratie in de Turkse samenleving is mislukt. Weliswaar wordt door eiser gesteld dat hij dusdanig is verwesterd en zich westerse normen en waarden heeft aangeleerd, waardoor het hem niet licht valt om mee te draaien in het leven van alledag in Turkije, doch dit valt naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met het langdurige verblijf van eiser in Turkije. Aan de stelling van eiser dat hij onder druk van zijn vader en tegen zijn wil is teruggekeerd naar Turkije kan onvoldoende gewicht toekomen nu eiser naderhand bewust een nieuw bestaan heeft opgebouwd in Turkije. Voor zover door eiser een beroep wordt gedaan op het feit dat hij zijn schoolopleiding in Nederland heeft gevolgd is de rechtbank van oordeel dat, nu dit een basisopleiding en een niet-voltooide LTS-opleiding betreft, niet gezegd kan worden dat genoemde opleidingen specifiek op de Nederlandse markt zijn toegesneden en dat eiser hiervan geen gebruik zou kunnen maken in Turkije. Voorts wordt door de rechtbank overwogen dat eiser geen enkele werkervaring in Nederland heeft opgedaan. De rechtbank is in dit verband met verweerder van oordeel dat de stelling van betrokkene dat hij gedurende tien jaar werkzaam is geweest bij Nederlandse touroperators als reisleider voor Nederlandse toeristen, alsmede het feit dat hij in Nederlandse context werkzaam is geweest, niet tot de conclusie kan leiden dat eiser daardoor sterkere banden heeft met Nederland dan met Turkije. Niet is gebleken van (overige) klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder aan eiser verblijf hier te lande zou moeten toestaan. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel eiser als vermeld de Nederlandse taal uitstekend beheerst, de met Nederland opgebouwde banden, afgewogen tegen de banden die eiser met Turkije heeft, niet van zodanig gewicht moeten worden geacht dat zijn terugkeer naar het land van herkomst niet zou kunnen worden verlangd. In dit verband acht de rechtbank van belang dat één broer van eiser in Nederland woont, een andere broer woonachtig is in de Verenigde Staten en dat de vader van eiser noch immer in Turkije woont. Niet kan derhalve worden gesteld dat het zwaartepunt van eisers familieleven hier te lande ligt. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op juiste gronden de verlening van een vergunning tot verblijf aan eiser heeft geweigerd. Het beroep is mitsdien ongegrond. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 3. BESLISSING De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: verklaart het beroep ongegrond; 4. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. Verzonden op: